
In de maand maart van het jaar 8 v.Chr. (de maand waarin Jozef en Maria trouwden), verordende
Caesar Augustus dat alle inwoners van het Romeinse Rijk geteld moesten worden, dat er een volkstelling plaats moest vinden ten behoeve van een effectievere belastingheffing. De Joden waren altijd sterk gekant geweest tegen iedere poging om ‘het volk te tellen,’ en dit feit, samen met de ernstige binnenlandse moeilijkheden van Herodes, de Koning van Judea, had ertoe geleid dat de volkstelling in het Joodse koninkrijk een jaar was uitgesteld. In het hele Romeinse Rijk werd deze volkstelling geregistreerd in het jaar 8 v.Chr., behalve in het Palestijnse
koninkrijk van Herodes, waar zij een jaar later, in 7 v.Chr. plaatsvond.

Het was niet nodig dat Maria naar Betlehem ging om zich te laten inschrijven – Jozef was gemachtigd om zijn gezin te laten inschrijven – maar Maria, die een avontuurlijke, ondernemende vrouw was, stond erop hem te vergezellen. Ze was bang alleen te blijven daar het kind wel eens ter wereld zou kunnen komen terwijl Jozef afwezig was, maar omdat Betlehem niet ver van de Stad van Juda gelegen was, voorzag Maria ook de mogelijkheid dat zij een prettig bezoek zou kunnen brengen aan haar familielid Elisabet. Jozef verbood Maria min of meer hem te vergezellen, maar dat hielp niet; toen ze het eten voor de reis van drie tot vier dagen inpakte, maakte ze dubbele porties klaar en maakte zich gereed voor de tocht. Maar voordat ze echt op weg gingen, was Jozef reeds verzoend met het feit dat Maria meeging, en opgewekt

vertrokken ze bij het aanbreken van de dag uit
Nazareth. Jozef en Maria waren arm en daar ze maar één lastdier hadden, reed Maria, die hoogzwanger was, op het dier met de proviand, terwijl Jozef liep en het dier leidde. Het bouwen en inrichten van een huis waren een zware belasting geweest voor Jozef, aangezien hij ook nog moest bijdragen in het levensonderhoud van zijn ouders, daar zijn vader kort tevoren invalide was geworden. En zo vertrok dit Joodse paar vroeg in de ochtend van de achttiende augustus in het jaar 7 v.Chr. uit hun bescheiden huis, op weg naar
Betlehem. Op hun eerste reisdag trokken ze langs de heuvels aan de voet van de berg Gilboa; ze kampeerden die nacht aan de rivier de Jordaan en hielden zich bezig met allerlei bespiegelingen over de aard van hun zoon die geboren zou worden, waarbij Jozef vasthield aan het idee van een geestelijke leraar en Maria aan het idee van een Joodse Messias, een bevrijder van de Hebreeuwse natie.

Vroeg in de stralende ochtend van de negentiende augustus gingen Jozef en Maria weer op weg. Ze gebruikten hun middagmaal aan de voet van de
berg Sartaba die uitzicht bood over het dal van de Jordaan, reisden verder en bereikten ’s avonds
Jericho, waar ze overnachtten in een herberg aan de hoofdweg aan de rand van de stad. Na het avondmaal en na lang gepraat te hebben over de druk van de Romeinse overheersing, over Herodes, de inschrijving voor de volkstelling, en het verschil in invloed van Jeruzalem en Alexandrië als centra van Joodse wetenschap en cultuur, begaven de reizigers uit Nazaret zich ter ruste. Vroeg in de ochtend van 20 augustus hervatten zij hun reis en bereikten Jeruzalem nog voor het middaguur; ze bezochten de tempel en trokken verder naar hun bestemming Betlehem, waar ze halverwege de middag aankwamen.

De herberg was overvol en dus zocht Jozef onderdak bij verre familieleden, maar iedere kamer in Betlehem was overbezet. Toen hij op de binnenplaats van de herberg terugkwam, hoorde hij dat de uit de helling van de rots gehouwen karavaanstallen, iets beneden de herberg, waren ontruimd en schoongemaakt om gasten te kunnen ontvangen. Jozef liet de ezel op de binnenplaats, nam hun tassen met kleren en voorraden op zijn schouders en daalde met Maria de stenen treden af naar hun logies. Ze zagen dat hun verblijfplaats een ruimte was die dienst had gedaan als opslagplaats voor graan en die zich vóór de stallen en voerbakken bevond. Er waren tentgordijnen opgehangen en ze prezen zich gelukkig dat ze zulk een comfortabel verblijf hadden gevonden. Jozef was van plan meteen uit te gaan om zich te laten registreren, maar Maria was vermoeid; ze was danig van streek en smeekte hem bij haar te blijven, en dit deed hij.

Die hele nacht was Maria rusteloos, zodat ze geen van beiden veel slaap kregen. Tegen het aanbreken van de dag waren de barensweeën duidelijk te constateren, en op het middaguur van 21 augustus, v.Chr., beviel Maria van een zoon, bijgestaan door vriendelijke, hulpvaardige medereizigsters. Jezus van Nazaret werd ter wereld gebracht, in de doeken gewikkeld die Maria had meegenomen voor het geval dit zou gebeuren, en in een voederbak gelegd die dichtbij stond. Op precies dezelfde wijze als alle babies vóór die tijd en daarna ter wereld zijn gekomen, werd ook het beloofde kind geboren. Op de achtste dag werd hij naar Joods gebruik besneden en kreeg hij officieel de naam Joshua (
Jezus). De dag na de geboorte van Jezus liet Jozef zich inschrijven. Hij ontmoette een man met wie zij twee dagen tevoren in Jericho hadden gepraat, en deze nam hem mee naar een welgestelde vriend die een kamer in de herberg had en zei dat hij gaarne wilde ruilen met het paar uit Nazaret. Die middag nog verhuisden ze naar boven, naar de herberg, waar ze bijna drie weken lang verbleven, tot zij onderdak kregen ten huize van een verre bloedverwant van Jozef.

De tweede dag na de geboorte van Jezus liet Maria aan Elizabet weten dat haar kind geboren was; de boodschapper liet bij zijn terugkeer weten dat Jozef werd uitgenodigd naar Jeruzalem te komen om al hun zaken met Zacharias te bespreken. De daaropvolgende week ging Jozef naar Jeruzalem om met
Zacharias te overleggen. Zacharias en Elizabet waren er beiden diep van overtuigd geraakt dat Jezus inderdaad de beloofde Joodse verlosser zou worden, de Messias, en dat hun zoon Johannes de leider van zijn adjudanten zou zijn, zijn voorbeschikte rechterhand. En aangezien Maria er ook zo over dacht, was het niet zo moeilijk om Jozef over te halen in Betlehem te blijven, de Stad van David, zodat Jezus kon opgroeien om de opvolger van David te worden op de troon van heel Israel. Zo bleven ze langer dan een jaar in Betlehem, terwijl Jozef zo nu en dan werkte als timmerman.

Toen Jezus ’s middags werd geboren, zongen de serafijnen van Urantia, die waren bijeengekomen onder leiding van hun bestuurders, inderdaad hun lofzangen boven de stal van Betlehem, maar deze lofprijzingen werden niet door menselijke oren gehoord. Er kwamen geen herders of andere stervelingen het kind van Betlehem eer bewijzen vóór de dag dat er zekere priesters uit Ur arriveerden, die door Zacharias vanuit Jeruzalem gestuurd waren. Een religieuze leraar, een vreemdeling in hun land, had deze priesters uit
Mesopotamië enige tijd tevoren verteld dat hij een droom had gehad waarin hem was meegedeeld dat ‘het licht des levens’ op het punt stond op aarde te verschijnen als een boreling, en wel onder de Joden. En daar waren deze drie leraren heen getrokken, om dit ‘licht des levens’ te zoeken. Na vele weken tevergeefs in Jeruzalem te hebben gezocht, stonden ze op het punt terug te keren naar Ur toen Zacharias hen tegenkwam en hun onthulde dat, naar hij geloofde, Jezus het doel was van hun zoektocht; hij stuurde hen naar Betlehem waar zij het kindje vonden en hun gaven bij Maria, zijn aardse moeder, achterlieten. Het kindje was bijna drie weken oud toen zij het bezochten.

Deze wijzen zagen geen ster die hen naar Betlehem leidde. De mooie legende van de ster van Betlehem ontstond als volgt: Jezus werd op 21 augustus van het jaar 7 v.Chr. op het middaguur geboren. Op 29 mei van het jaar 7 v.Chr. deed zich een buitengewone
conjunctie van Saturnus en Jupiter voor in het sterrenbeeld Vissen. En nu deed zich het merkwaardige astronomische feit voor dat overeenkomstige conjuncties ook plaats vonden op 29 september en 5 december van hetzelfde jaar. Op grond van deze buitengewone, maar geheel natuurlijke gebeurtenissen, bedachten de goedbedoelende ijveraars van de volgende generatie de aantrekkelijke legende van de

ster van Betlehem en de Wijzen die kwamen om te aanbidden en door die ster naar de stal werden geleid, waar ze het pasgeboren kindje aanschouwden en aanbaden. De mensen in het Oosten en het Nabije Oosten scheppen veel genoegen in sprookjes en bedenken voortdurend zulke mooie mythen over de levens van hun religieuze leiders en politieke helden. Toen er nog geen drukpersen bestonden en de mensen het merendeel van hun kennis mondeling van de ene generatie aan de andere doorgaven, konden mythen gemakkelijk tradities worden en konden tradities uiteindelijk als feiten worden aanvaard.
No comments:
Post a Comment